Registreren
We sturen je per e-mail een wachtwoord toe. Soms komt deze e-mail in je spambox terecht.

Betovering en frustratie in het pre-videotijdperk

Hoewel ik als kersverse columnist waarschijnlijk wordt geacht om origineel uit de hoek te komen, heb ik me laten inspireren door een column die hier enkele weken geleden is verschenen: de column over jeugdsentiment. Jeugdsentiment in verband met horrorfilms is me zeker niet vreemd en is voor een niet onbelangrijk deel zelfs de drijvende motor achter mijn passie voor het genre.

De collega die hier een tijdje geleden mijmerde over de videotheek, waar hij vroeger huiverend en tegelijkertijd watertandend stond te staren naar de films van de horrorafdeling, zal ongetwijfeld voor de vele horrorfans hier een zeer herkenbare situatie hebben beschreven. Maar – inderdaad, het is bijna moeilijk om het je nog voor te kunnen stellen – er is ook een tijd geweest waarin er van videotheken nog geen sprake was. We schrijven midden jaren zeventig. Ik was ongeveer zeven of acht en nog voor ik mijn eerste horrorfilm had gezien, al een meer dan vurige fan. Mijn moeder zat hier waarschijnlijk voor iets tussen – neen, verwacht hier geen smeuig, oedipaal horrorverhaal! – met haar aanstekelijke enthousiasme over “The Exorcist”. Op mijn aandringen moest ze me het verhaal van de film telkens opnieuw vertellen. Ik kon er eenvoudigweg nooit genoeg van krijgen. Geen Klein Duimpje voor mij voor het slapen gaan, maar de perikelen van Linda Blair. ‘s Avonds zat mijn moeder ook nog eens dikwijls naar de filmmuziek van “The Exorcist” te luisteren. Tubular Bells: de soundtrack van mijn kinderjaren. Ik herinner me nog levendig hoe ik in mijn bed lag te griezelen, luisterend naar die onheilspellende muziek die gedempt tot in mijn slaapkamer doordrong. Een horrorfan was geboren!

De jaren zeventig waren gouden jaren voor de horrorfilm. Regelmatig stonden er horrortitels op de affiche in de bioscoop die ik toen op woensdag- of zaterdagnamiddag – om een “verantwoorde” Disneyfilm te bekijken – bezocht. Die Disneyfilms waren – Sneeuwwitje buiten beschouwing gelaten, maar is dit eigenlijk geen horrorfilm? – natuurlijk niet echt aan mij besteed. Ik denk dat ik meer uitkeek naar het ijsje tijdens de pauze, dan naar de film zelf. Gelukkig werd ik af en toe getrakteerd op een trailer van een griezelfilm. Na zo een trailer kon mijn filmnamiddag alvast niet meer stuk. Probleem was wel dat mijn gedachten, na het zien ervan, voortdurend afdwaalden naar de trailer en ik me nog nauwelijks op de hoofdfilm zelf kon concentreren. Verder waren er nog de lobby cards die bij de ingang van de bioscoop – onbereikbaar en zo aanlokkelijk – achter glas te bewonderen waren. Telkens ik met mijn ouders de bioscoop passeerde en er stond een horrorfilm geprogrammeerd, vroeg ik of ik eventjes naar de “prentjes” mocht gaan kijken. In mijn herinnering heb ik uren aan de ingang van de bioscoop doorgebracht. Ook al had ik de foto’s van een bepaalde horrorfilm al tien keer gezien, wanneer we de bioscoop een elfde keer passeerden, dan ging ik gegarandeerd nog een keertje kijken. Op basis van die foto’s, liefst vergezeld van een tot de verbeelding sprekende filmposter, construeerde ik mijn eigen film, een film die waarschijnlijk duizend keer gruwelijker, schokkender en angstaanjagend was dan de werkelijke film. Boven de opwinding en euforie die ik beleefde, daar aan de ingang van Cin? Calypso, hing echter altijd een donkere wolk in de gedaante van drie ontmoedigende en deprimerende woorden: “Kinderen Niet Toegelaten”. Hoezeer heb ik die woorden niet vervloekt! Anderzijds waren het net die woorden die mijn nieuwsgierigheid en belangstelling nog meer aanwakkerden. Als een film het predikaat “kinderen niet toegelaten” kreeg, dan zou het vast wel een interessante en onvoorstelbaar angstaanjagende film zijn. De horrorfilm als verboden vrucht…

Later, in de jaren tachtig, toen videotheken paddestoelsgewijs het straatbeeld begonnen te veroveren, kreeg ik alsnog de kans om van die verboden vruchten te proeven. De smaak ervan was echter in de meeste gevallen eerder bitter dan zoet. Met hooggespannen verwachtingen schoof ik de cassette in het apparaat, om meestal na enkele minuten vast te stellen dat ik blijkbaar toch niet zoveel gemist had tijdens mijn kinderjaren. Mijn enthousiasme over horrorfilms heeft met de opkomst van het videotheekfenomeen eigenlijk meermaals een flinke deuk opgelopen, maar… ik heb het overleefd en ben ondanks de troep die ik gedurende al die jaren over me heen heb gekregen, nog steeds een fan in hart en nieren. Hoewel jeugdsentiment door sommigen als een valse, onechte emotie wordt bestempeld, geef ik er me op gezette tijden toch graag aan over. Veel had ik vroeger niet nodig om te huiveren en te griezelen: een trailer, een paar lobbycards, een filmposter met de afbeelding van een door doodsangst getekend gezicht en vooral het plaatje met de woorden ” Kinderen Niet Toegelaten”. Woorden die frustratie opriepen, maar tevens de meest magische woorden die ik ooit heb gelezen. Een kinderhand is gauw gevuld. Op gevaar van voor een oude zak te worden versleten, geef ik grif toe dat ik best heimwee heb naar die tijd. Vandaag kan elke minderjarige, al dan niet met de hulp van een welwillende, oudere broer of zus, probleemloos de films bekijken waar ik vroeger alleen van kon dromen. Zonder me hier uit te laten over de zin en onzin van filmkeuring, denk ik echter wel dat de (bijna)onbeperkte beschikbaarheid van horrorfilms voor minderjarigen, een groot stuk van de magie heeft weggenomen. De horrorfilm is, met de opkomst van de videotheken, geen verboden vrucht meer.Dit stukje klinkt misschien een beetje als een vroeger-was-alles-beterverhaal, maar misschien vind ik het gewoon jammer dat ik geen zeven jaar meer ben.Toen mijn hand nog gauw gevuld was…